Initiatiefnemers en investeerders in vastgoed zullen het opheffen van de programmatie en de verplichte erkenning van groepen van assistentiewoningen verwelkomen. De opheffing van de verplichte erkenning zou een duw in de rug moeten zijn voor investeringsprojecten en de noodzakelijke uitbreiding van het aanbod aan woonzorgvormen in Vlaanderen. Toch verbaast het dat er weinig maatregelen zijn genomen die gebruikers zullen toelaten om de erkende van niet-erkende groepen van assistentieflats of -woningen te onderscheiden (bijvoorbeeld door de benaming “groepen van assistentiewoningen” voor te behouden voor erkende groepen van assistentiewoningen). Men kan zich afvragen of een modale gebruiker van het onderscheid tussen een erkende en een aangemelde groep van assistentiewoningen zal (kunnen) maken. Het risico is niet denkbeeldig dat serviceflatprojecten zouden gaan “cherry picken” in de erkenningsvoorwaarden, en projecten zouden aanbieden die de “look and feel” hebben van een groep van assistentiewoningen, zonder echter erkend te zijn, met een niet denkbeeldig risico op misleiding.
Het uitblijven van uitvoeringsreglementering voor woonzorgnetwerken zorgt ervoor dat initiatiefnemers voor erkende groepen van assistentiewoningen vooralsnog geen volledig zicht hebben op de (bijkomende) erkenningsvoorwaarden die daarvoor zullen gelden, terwijl deze die deel uitmaken van een woonzorgnetwerk zich zullen kunnen onderscheiden van de vroegere serviceflats en de daarvan “afgeleide producten”.
De rol van de woonassistent, waarop het Woonzorgdecreet hoog had ingezet, blijft voorlopig erg vaag, wellicht bij gebrek aan budgettaire ruimte om de woonassistent te subsidiëren. Projectontwikkelaars en investeerders in vastgoed zouden deze minimalistische aanpak kunnen appreciëren, maar deze creëert ook rechtsonzekerheid met betrekking tot toekomstige erkenningsvoorwaarden eens er opnieuw budgettaire ruimte zou vrijkomen om deze functie op te waarderen.
Bron : Eubelius